Herinneringen van een schoolmeester (1950-1952)
- Henk Krosenbrink, 16 februari 2010 -
Het beviel me goed in Hummelo. Aardige mensen, gemoedelijk, en goede collega's. Tijdens het weekend, dat ik altijd in Winterswijk, in Miste, doorbracht, had ik het er regelmatig met Riek over. We zouden daar best kunnen wonen. Riek was er ook een paar keer geweest en dat leek haar ook een goed idee. We waren bezig met het maken van trouwplannen. Uiteindelijk hadden we al zes jaar verkering en in de zomer van 1950, op 17 juni toen Riek meerderjarig werd, 21 jaar, waren we verloofd. In het najaar van 1951 begonnen die plannen vastere vormen aan te nemen. Ik had weliswaar nog maar een halve hoofdakte, maar de rest zou ik zeker een keer halen. In februari van dat jaar was mijn moeder gestorven. Ze was al jaren ziek, ze had MS. Tijdens het weekend was ze niet goed in orde. Ze lag al enkele jaren in bed en had longontsteking gekregen. De maandag erop ben ik na school naar Winterswijk gegaan, omdat ze ernstig ziek was. In die nacht, op 13 februari, is ze gestorven. Ik heb de volgende morgen Boland gebeld en kreeg verlof om de hele week in Winterswijk te blijven. Hoe hij dat op school heeft geregeld, weet ik niet meer, maar ik vond het zeer sympathiek. De zaterdag erna was de begrafenis en ' s maandags was ik terug in Hummelo, waar vooral tante Aaltje veel medegevoel toonde. Trouwens ook de collega's lieten zich niet onbetuigd.
Dat we trouwplannen gingen maken, had te maken met het overlijden van mijn moeder. Ik heb al verteld, dat mijn vader in juli 1945 al overleden was. Nu ook mijn moeder was gestorven, moest de nalatenschap worden verdeeld. De waarde van de boerderij. Mijn broer was daar boer en zou daar blijven. Aan mijn beide zussen en mij werd een bepaald bedrag uitgekeerd. Zo hadden we dus wat kapitaal achter de hand. Genoeg om ons goed te kunnen inrichten, want ook Riek had flink gespaard. Ik niet zoveel, want het onderwijzerssalaris was toen nog maar karig. Zeker voor een beginnend, jong onderwijzer zonder hoofdakte.
In elk geval maakten we plannen om te gaan trouwen. Maar dan moest er wel woonruimte zijn en die was in de gemeente Hummelo en Keppel schaars De enige mogelijkheid was het huren van een paar kamers met kookgelegenheid. Hoger lagen onze eisen niet. Maar ook die waren niet te verkrijgen. Via tante Aaltje hoorden we soms iets. Ik weet, dat ik heb gekeken bij het grote huis van Tenkink in de Dorpsstraat, maar daar konden we ondanks de grote ruimte voor een paar mensen niet terecht.
Toen onze buurman, de politieman, werd overgeplaatst in die periode, ben ik ook nog bij de buren wezen kijken. Zijn kamer was vrij, een ruime kamer weliswaar. Maar dat was dan ook alles. We konden wel ergens achter in het huis een kookplaats creëren, maar dat leek me allemaal niks. Het vinden van een huis was een groot probleem.
Totdat Boland me tipte. Ook hij hield voor ons de zaak in de gaten. In de Dorpsstraat van Laag-Keppel woonde de wijkverpleegster van het Groene Kruis. Haar naam weet ik niet meer. Ze had een huis voor zich zelf, omdat ze daar ook een stukje praktijk hield. Maar in Laag-Keppel zou een nieuw Groene-Kruisgebouw worden gebouwd, met daarboven een woning voor de wijkverpleegster. De bouw was al aanbesteed. Misschien konden we zolang bij haar inwonen, op een kamer en met gebruik van de keuken. Als ze dan wegging, na ongeveer een half jaar, konden wij het hele huis huren. Het bestuur van het Groene Kruis moest daarvoor toestemming geven, dat wel en de wijkverpleegster moest dat willen. Boland deed een goed woordje en Riek en ik zijn bij haar gaan kijken. Ze vond het goed. We konden wat haar betreft zolang bij haar intrekken. Van het bestuur van het Groene Kruis hadden we nog geen uitsluitsel. De voorzitter ervan was de burgemeester jhr. Van Panhuys. Maar volgens Boland was er goede hoop, dat die toestemming er zou komen.
Zo gingen we welgemoed het jaar 1952 in. Met goede vooruitzichten op een huis. Financieel zouden we ons wel redden.
Er kwam echter onverwachts een vreemde kink in de kabel. Aan het eind van de maand moesten we salaris halen op het gemeentehuis. Dan werd het bedrag door de ontvanger uitgeteld en konden we weer een maand verder. Het was dan de dag van St. Salarius, zoals gezegd werd. Eind januari kregen we weer geld en de volgende morgen praatten Boland en Hartke over het extraatje, dat ze hadden gekregen. Er was een ad interim-regeling in werking getreden. Rijksambtenaren, waaronder onderwijzend personeel, waren niet collectief verzekerd. Ze moesten zelf een particuliere verzekering afsluiten en nu kregen ze voor die meerkosten een kleine vergoeding. In afwachting van een definitieve regeling, die echter pas begin 2000 inwerking is getreden. Toen heb ik de laatste afkoopsom gekregen.
Zo pratend over het salaris, begon ik tot de ontdekking te komen, dat ik die vergoeding niet had gekregen. Ik had mijn normale salaris ontvangen. Boland raadde mij aan, om bij de ontvanger te informeren hoe dat zat. Ik ben daar na schooltijd naar toe gegaan en de ontvanger vertelde mij, dat ik nog te weinig dienstjaren had om daarvoor in aanmerking te komen. Nu ja, wist ik veel. Met dat verhaal kwam ik de volgende dag weer terug op school. Boland verzekerde mij echter, dat de uitbetaling van die vergoeding voor iedereen gold. Het was flauwekul, wat de ontvanger verteld had.
Ik ben met dat verhaal - Boland had dit uit het Schoolblad, het blad van de vakbond voor leerkrachten, de Nederlandse Onderwijzers Vereniging, NOV - weer naar de ontvanger gegaan. Die had nu een ander verhaal, wat hij verteld had, was niet helemaal waar geweest. Ik had wel recht op die vergoeding, maar mijn diensttijd was verkeerd berekend en de gemeente had mij daarom teveel salaris uitbetaald, wat ze niet van het rijk vergoed kregen en nu met het mij toekomende bedrag hadden aangezuiverd. Er was verschil van mening over mijn Militaire diensttijd in hoeverre die meetelde voor mijn diensttijd als onderwijzer. Ik zou het allemaal wel begrijpen. Ik had teveel salaris gekregen volgens het Rijk en ik moest terugbetalen. Ze hadden me dat eigenlijk moeten vertellen, maar ja.... En daarmee kon ik gaan.
Ik weet wel, dat ik woedend was over deze manier van doen en het laconieke van het verhaal.
Op het schoolplein bracht ik de volgende dag weer verslag uit. Boland was ook hevig verontwaardigd over de manier van doen. Zo ging je niet met mensen om. Bovendien wist hij te vertellen, dat in Het Schoolblad een artikel had gestaan over terugvordering van teveel betaald salaris. Dat kon niet teruggevorderd worden, was door het Ambtenarengerecht beslist. Die schade moest door de betalende instantie worden gedragen. Hij raadde mij aan om lid van de vakbond te worden, van de NOV, wat ik deed en daar een brief heen te schrijven. Dan kreeg ik juridische hulp. Als ik dat geld tenminste wilde hebben. Het ging mij om het principe. Ik voelde me zwaar belazerd door de ontvanger, c.q. de gemeente en meldde me aan en schreef een brief naar de NOV.
De volgende dag waarschuwde Boland mij wel, dat ik daarmee de toestemming om in de Dorpsstraat van Laag-Keppel te gaan wonen, wel eens op het spel kon zetten. Nou ja, ik zou wel zien waar het schip strandde.
Een paar dagen later al kreeg ik bericht van de NOV, waarin ze vroegen om nadere inlichtingen. Die kregen ze en per brief van 19 februari 1952 werd het College van B. en W., vriendelijk doch dringend verzocht mij het alsnog toekomende uit te betalen. Wanneer dat niet gebeurde zou mij door de NOV worden geadviseerd een klaagschrift over deze zaak bij het Ambtenarengerecht in te dienen. De brief, die ik nog steeds in afschrift bezit, was ondertekend door mr. J. Roorda, de juridisch adviseur van de Bond.
Een paar dagen later al moest ik op het matje komen bij burgemeester Van Panhuys die meteen hoog van de toren begon te blazen. De gemeente was niet gewend zich te laten ringeloren door een jonge onderwijzer, die meteen de vakbond inschakelde als hem iets niet zinde. Bovendien was het toch duidelijk, dat ik niet mocht houden wat me niet toekwam. Over de manier waarop ik hierover was ingelicht, werd niet gesproken door Zijne Edelachtbare. Wel merkte hij op, dat ik toch niet een gevonden portemonnaie met geld zelf zou houden. Hij veronderstelde, dat ik die bij de politie zou inleveren. Het was een vergelijking, die bij mij niet in goede aarde viel. Ik heb dan ook verteld, dat ik zeker een klaagschrift zou indienen, als het geld niet snel werd terugbetaald.
Daarmee was de toon gezet. Niet lang daarna kreeg ik bericht van het bestuur van het Groene Kruis, ik meen een telefoontje bij de familie Herberts, dat niet kon worden ingegaan op mijn verzoek om huisvesting te verkrijgen in de Dorpsstraat in Laag-Keppel.
De zaak sleepte de hele zomer nog door en omdat er in de gemeente geen woonruimte was te verkrijgen, besloot ik om te gaan solliciteren. Naar een betrekking met woonruimte. Die waren vooral in Drenthe te verkrijgen, waar schaarste aan onderwijzend personeel was. Ik solliciteerde links en rechts en haalde inmiddels het tweede deel van de hoofdakte. Haamstede op de Zuid-Hollandse Eilanden was lang in beeld. Ze hadden in Utrecht een gesprek met mij en kwamen in Hummelo in de klas kijken. Ik ben daar niet aangenomen. Ik had ook een sollicitatie lopen in Zuidwolde bij Hoogeveen en in Amsterdamse Veld tussen Erica en Schoonebeek. Die waren er eerder bij en per 15 november 1952 werd ik daar benoemd. Er was een huis bij, aan de vaart in het turfgebied en daar zijn we naar toegetrokken, nadat we op 14 november getrouwd waren. Voor een huwelijk stonden drie verlofdagen, volgens de gemeentelijke verordening. Ik had me natuurlijk schriftelijk afgemeld, ontslag aangevraagd en had afscheid genomen op school van de collega's en kinderen. Riek was daar ook bij. Het was toch wel een weemoedig afscheid. Hummelo lag ons wel en we waren daar graag begonnen met het opzetten van een gezin. Maar daarop was geen kans.
De dag voor mijn trouwen kreeg ik het verzoek - via de plaatselijke bakker, die telefoon had - of ik die dag onmiddellijk naar Hummelo wilde komen, naar het gemeentehuis. Ik had me daar niet persoonlijk afgemeld. Ik had daaraan trouwens ook geen behoefte gehad. Bovendien had ik drie dagen verlof genomen, dat was één dag te veel.
Ik heb die middag teruggebeld, dat ik niet kwam en dat ze hun eigen gemeenteverordening maar eens moesten bekijken. Ik had de dag voor mijn huwelijk wel iets anders aan mijn hoofd.
Vrijdag de 14e werd een mooie dag. ‘s Middags was de school in Hummelo vrij, want de collega's waren bij de bruiloft aanwezig. Ook de complete familie Herberts. Joop was er ook en hij heeft nog op de piano gespeeld. Wat dat betreft was de verhouding meer dan goed.
Met de gemeente nog niet. Pas in december werd de zaak tegen de gemeente door het Ambtenarengerecht behandeld. Het was een hamerstuk. De gemeente werd veroordeeld tot het betalen van f 23,13 wegens ten onrechte ingevorderde gelden van de ad-interimregeling en nog van f 30,- voor die over het jaar 1952. Dat was midden december. Vóór 31 januari 1953 moest het geld betaald zijn. We woonden inmiddels in de gemeente Emmen, in de zogenaamde Griendtsveen maar kregen het geld niet. Nadat ik nog weer ruggespraak had gehouden met mr. Roorda, die des duivels was, kreeg ik veertien dagen later de beide bedragen alsnog uitbetaald. Zo ging dat.
Het was Prinzipienreiterei geworden. Ook van mijn kant, maar de gemeente had verloren. Wij hadden daarbij een verder verblijf in Hummelo verloren. Later heb ik Van Panhuys nog een keer gesproken. Toen ik bij de Regionale Omroep werkte. Ik moest hem voor het een of ander interviewen en na de opname praatten we nog wat.
'Ik ken u ergens van' merkte hij op. Ik heb zijn geheugen geholpen en toen kon ik snel weg. Hij herinnerde zich toch kennelijk nog iets. Temeer omdat dit soort rechtszaken in Het Schoolblad steeds werden vermeld. De vakbond had gezegevierd.
En spijt van die zaak? Nog steeds niet. Ze hadden mij lelijk voor de gek gehouden .
En Hummelo? Ik kwam later op doorreis naar Arnhem nog wel bij de familie Herberts en ook Boland heb ik nog wel eens gesproken. Ik heb er goede herinneringen aan.
Winterswijk, 16 februari 2010.