Herinneringen van een schoolmeester (1950-1952)
- Henk Krosenbrink, 16 februari 2010 -
De naam van Joop Sierat is al enkele malen gevallen. Joop was geboortig uit Leiden en had in Oegstgeest een opleiding genoten voor zendingspredikant. Hij kon in Nederland niet beroepen worden of hij moest eerst enkele jaren dienst hebben gedaan in de zending. Tot dusverre was hij nog niet uitgezonden, doordat Indonesië als zodanig was uitgevallen. Daar waren ze niet meer welkom.
Zoals we reeds schreven was hij hulppredikant geworden in Hummelo, omdat ds. Goedhart tegen zijn emeritaat aanliep en de kerkelijke gemeente vrij uitgestrekt was. Joop deed vooral het catechisatiewerk, maar preekte op gezette tijden ook wel. Hij gaf ook catechisatie op de school in Hummelo. Aan de hoogste klassen van meester Boland. Mijn klas grensde aan die van Boland en als Joop er was, werd er veel gelachen en soms enthousiast gezongen. En niet alleen kerkelijke liederen. De kinderen mochten hem graag en ook de oudere catechisanten en de leden van de jongelingsvereniging. Hij was op dat moment nog vrijgezel en voor zover ik mij herinner had hij geen verkering. Een paar jaar later wel en ik geloof, dat hij ook met dat meisje getrouwd is. Nadat ik uit Hummelo vertrokken was, is Joop uitgezonden naar Nieuw Guinea, waar hij zes jaar is gebleven.
Later heb ik hem nog een keer ontmoet. In de jaren zeventig, toen ik bij de Regionale Omroep werkte en in Westervoort moest zijn, waar hij predikant was.
Ik heb hem daar onaangekondigd een bezoek gebracht, maar het was dezelfde Joop niet meer. Hij was een ernstig predikant geworden en mijn bezoek heeft niet lang geduurd. Nog later is hij vertrokken naar Utrecht, waar hij meen ik iets deed binnen het studentenpastoraat. Maar ik heb hem nooit weer gezien.
In de Hummelse tijd kon je met Joop lachen. Hij was een vrolijke Frans en zat vol grappen, al kon hij op gezette tijden best serieus zijn. Hij was een jaar of tien ouder dan ik. Begin dertig toen.
Toen ds. Dun de oude dominee opvolgde, was er eigenlijk geen plaats meer voor Joop. Ds. Dun was een dertiger en kon de zaak wel alleen af. Voor zover ik mij herinner is Joop nog een tijdlang in Steenderen ingevallen als hulp van ds. Nortier, maar waarschijnlijk in de voorzomer van 1952 vertrok hij naar Leiden, waar hij zich ging voorbereiden op zijn uitzending naar Nieuw Guinea. Ik vond het jammer, dat hij wegging. We konden goed met elkaar opschieten. Het enige goeie was, dat ik nu zijn kamer kreeg, die wat groter was. Er was ook wat beter licht boven bed, herinner ik mij, zodat ik 's avonds in bed nog een uur of zo kon liggen lezen. Zo heb ik daar het boek van Hella Haasse ‘Het woud der verwachting' verslonden. Oeroeg had ik op de kweekschool al gelezen. We hebben Joop gemist bij de familie Herberts.
Op gezette tijden moest Joop wel eens invallen in een van de andere buurtgemeenten, als daar de predikant een vrije zondag had of elders moest preken. Tante Aaltje maakte zich dan meer zorgen over de voorbereiding van de preek dan hij. Die schreef hij op het laatste moment. Op een keer moest hij in Wehl preken. Ik hoorde het verhaal de volgende dag van een enigszins verontwaardigde tante Aaltje. Joop was niet iemand, die erg vroeg opstond en die betrokken zondag evenmin. En hij moest een groot deel van zijn preek nog schrijven. De zaterdag ervoor had hem de inspiratie ontbroken. De kerkdienst begon om tien uur en om half tien was Joop pas gereed om naar Wehl te gaan. Op de fiets. Ander vervoer was er nog niet. Hij hees zich in een donker pak en racete weg. Tante Aaltje ietwat ongerust achterlatend of hij wel op tijd zou zijn. Hij was nog net op tijd geweest en toen tante Aaltje hem bij zijn terugkomst maande om in het vervolg wat vroeger te beginnen, had Joop ietwat nonchalant geantwoord: 'Nou, ze kregen de preek in elk geval heet van de naald'. Zo was Joop en dat soort verhalen kreeg ik vaker te horen.
Tante Aaltje was op een keer een beetje geschokt. Dat was van haar kant wel te begrijpen. Er was namelijk een goede kennis van de Herberts overleden en Joop moest de begrafenisdienst en de begrafenis leiden. Hij zal dat best goed en consentieus hebben gedaan. Het was een mooie meidag, met veel zon. Na de dienst kwam Joop fluitend thuis. Goed gemutst vanwege het mooie weer en dat viel bij tante Aaltje niet in goede aarde. Zij was treurig gestemd en Joop kwam fluitend thuis. Dat kon niet en daarover heeft ze hem ernstig onderhouden. Joop vertelde het mij later en zo hoorde ik nog wel eens wat. En als er wat was, dan werden we beide bemoederd. Zo was tante Aaltje. Uiteindelijk zat haar zoon Freek in Den Haag. Haar dochter Miny was nog thuis. Die was ook van mijn leeftijd en die werd ook bemoederd, wat die niet altijd nam.
's Zomers lagen de catechisaties en de bijeenkomsten van de jeugdverenigingen stil. En net daarvoor - een paar weken lang al - ging Joop met de jongelui op pad. Op de fiets ergens naar toe. Ik weet niet of hij dan stichtelijke verhalen vertelde. Ik denk het niet, maar de jongelui zullen echt wel plezier hebben gehad. Soms ging hij met de grotere jongens voetballen. Ergens op een zanderig veld, achter kasteel Enghuizen. Ik ging dan wel eens mee en in ons gewone pak rosten we met de jongens mee en kwamen bestoft weer in huize Herberts aan. Op een zomerse avond, ik weet niet of het 1951 of 1952 is geweest, kregen we het in ons hoofd om te gaan vissen. In de Oude IJssel bij Laag-Keppel. Het was heel mooi weer. Er stonden nog een paar hengels van Freek Herberts en die leenden we. We zaten lekker aan de Oude IJssel, keken op onze dobbers en praatten wat en genoten vooral van het mooie weer. Echte vissers waren we niet. Toen we daar een tijdje gezeten hadden, kwam er over het smalle paadje langs de Oude IJssel een politieagent aanrijden. We kenden hem wel. Het was Jonker(s), die in kost was bij onze buren, die nog een dorpsboerderij - naast Herberts - bewoonden. Hij was in Hummelo niet erg geliefd. Hij was ook nog jong en moest zijn draai nog vinden. Nog leren wanneer hij wel of wanneer hij niet moest optreden. Bij ons trad hij meteen op. Hij vroeg ons naar de visvergunning, die we niet hadden. We waren ook maar gelegenheidsvissers. Omdat we die niet hadden, wilde hij ons verbaliseren. Vissen zonder vergunning was verboden. Het heeft vooral Joop heel wat praten gekost om dat te voorkomen. Uiteindelijk nam hij er genoegen mee, dat we ons hengels uit het water haalden en naar huis reden. Misschien vond hij het toch te gek om een paar buurkostgangers te verbaliseren. Veel contact hadden we trouwens niet met hem. Ook niet met de buren, die een beetje eenzelvig waren. Ik weet ook niet eens meer hoe ze heetten.
Met Joop heb ik nog een keer gevist. In Miste, waar ik vandaan kwam. Hij had al wel eens de wens geuit om in de vakantie een week door te brengen op de boerderij bij ons thuis. En dat was goed. Mijn moeder was in februari 1951 gestorven en mijn vader al eerder. Hij kon bij ons terecht.
Ze waren thuis laat met de roggeoogst. Het zal eind juli of begin augustus zijn geweest en Joop heeft braaf meegeholpen op het land om garven te binden. Met een korte broek aan en tegen de felle zon een grote zakdoek op zijn hoofd, met knopen erin aan de vier punten, zodat er een soort hoofddeksel ontstond. We hebben veel plezier gehad. Ook mijn broer en schoonzus met de kinderen, want Joop kon mooie verhalen vertellen. Ware en onware.
Op een ietwat regenachtige middag, waarop we de gemaaide rogge niet konden binnenhalen, gingen we vissen in de Slingebeek. Een kwartiertje van ons huis verwijderd. Er zat nog een visser aan de kant en Joop begon onmiddellijk een gesprek met hem. Joop had een wat donker uiterlijk en de visser meende, dat hij een Indische Nederlander was. Joop liet hem in de waan en vertelde allerlei sterke verhalen over zijn verblijf in de tropen. Hij had er alleen maar over gelezen en was er nog nooit geweest, De visser slikte alles voor zoete koek en toen ik Joop later verweet, bij het naar huis gaan, dat een toekomstig dominee niet zo verschrikkelijk hard mocht liegen, legde hij mij uit, dat hij heel verdienstelijk werk had gedaan. Hij had een eenzame visser een boeiende middag bezorgd. En daar viel niet mee te praten.
Net in de week, dat Joop bij ons was trouwde een zoon van de naaste buurman. De gehele familie was uitgenodigd en omdat ze allang gezien hadden, dat we een logé hadden, kregen we de boodschap, dat die ook welkom was. Joop wilde wel mee. Achterhoekse en ook Winterswijkse bruiloften konden toen - voor het tijdperk van de keiharde muziek - best gezellig zijn. Hij kwam bij de buurtjongelui aan tafel te zitten en de stemming zat er goed in. We hadden alleen de naam van Joop genoemd en niet zijn beroep en Joop praatte daar ook niet over. Hij feestte en dronk zijn biertje mee. En wanneer iemand een mop vertelde, al of niet netjes, vertelde hij er twee. En vertellen kon hij. Hij zat naast een buurjongen, die wel van feesten hield na drie jaar diensttijd in de tropen en Joop feestte mee. Het liep bij hem niet uit de hand. Dat niet. Een paar dagen later vroeg de betrokken buurjongen wat dat voor vent was geweest. Je kon er goed mee lachen. Toen ik hem vertelde, dat Joop hulpprediker was in Hummelo en dominee zou worden, geloofde hij daar eerst niets van. Hij had in elk geval een heel andere indruk gemaakt.
Kortom, het was een genoeglijke week. 's Zondagsmiddags, laat nog, ging Joop op de fiets naar Overijssel, waar hij een afspraak had gemaakt met een meisje. Veel haast maakte hij niet en wanneer we hadden aangedrongen, was hij nog wel een paar dagen gebleven. Het zal geweest zijn in de zomer van 1951 en Riek en ik, zij was er 's zondags ook bij, hebben het later nog vaak over Joop gehad. In Hummelo zullen er ongetwijfeld nog mensen zijn, die zich hem herinneren en ook voor mij behoort hij nog steeds tot de Hummelse herinneringen.
Hulppredikant Joop Sierat.
De foto is genomen in Hummelo of in Steenderen op de lagere school
waar hij godsdienstlessen gaf. (foto: collectie fam. Sierat)