Jeugdherinneringen uit de Dorpsstraat 21 in Hummelo van 1943-1968
- Jan Jansen Venneboer, januari 2010 -
Mijn vader was dorpsbakker. De nabijheid van het werk was altijd en overal voelbaar. Van kindsbeen was ik ermee vertrouwd. De geuren, de winkelbel, de broodbussen, de kolen voor de oven en natuurlijk de lekkere broodjes, koekjes en gebakjes. Mijn buik en bovenbenen werden steeds dikker.
Het ritme van de dag werd beheerst door het bakken en bezorgen van brood. Het bakken van brood kostte veel tijd en energie. Eerst het aanmaken van de oven met takken hout en kolen van kolenboer Rexwinkel, vervolgens het twee keer laten rijzen van het brooddeeg en het afbakken. Nadat mijn vader omstreeks vijf uur was opgestaan, was het brood rondom 10 uur klaar. Nu konden de bakkersknechten Peter van Ooyen en Teun Wijland, de bakkersmanden van de transportfietsen voor de klanten gaan inpakken, die zowel in het dorp als in het buitengebied het Hummelose Broek woonden.
Een ansicht uit de jaren vijftig uitgegeven door W. Jansen Venneboer
Ons huis was een woonhuis annex bakkerij. Het lag aan de grote en drukke verkeersweg van Doetinchem naar Zutphen. Het huis lag zo dicht tegen de verkeersweg aan, dat we het huis bij het passeren van zware vrachtauto’s voelden trillen. Naast de bakkerij en de winkel had het huis een groot aantal vertrekken. Mijn broer Marnix noemde ons huis wel eens gekscherend “Miljoenenzicht.” Schuin tegenover ons huis woonde namelijk, de hereboer J. Tenkink, nazaat van een rijke scholtenboer uit Winterswijk. Hij woonde samen met zijn huishoudster Gerda Michelbrink ('Gerda van Tenkink') in een monumentale villa met bijbehorende boerderij. ‘s Morgens op 7 uur kwamen drie boerenarbeiders hun werk doen en ’s avonds om 5 uur vertrokken ze weer. Vader en moeder hadden daar vaak plezier om: “Wi’j kun‘t de klok wel weer geliek zett’n.”
Hereboer Jan Tenkink, eigenaar van “Miljoenenzicht”, onze overbuurman
Mijn ouders behoorden in het dorp tot de kleine zelfstandigen, een volgens sociologen matig bemiddelde middengroep met een matig inkomen. De winkeliers, de ambachtslieden en de kleine bedrijven – waarin de oudere kinderen, de vrouw en één, of twee knechten meewerkten - behoorden tot de kern van deze sociale klasse. Het klassebewustzijn was vrij sterk. Zo voelden mijn ouders dat ook, hoewel menig arbeider het, financieel gezien door de loonsverhogingen, beter had. Mijn vader werkte misschien wel gemiddeld 70 uur in de week en stond natuurlijk als bakker altijd heel vroeg op. Het gevoel zelfstandig te zijn vergoedde gelukkig veel.
Mijn ouders waren dikwijls sociaal, zoals in de Tweede Wereldoorlog. Ze stuurden regelmatig een aantal postpakketen met roggebrood naar adressen in het westen van het land. De roggebroden werden gebakken van kleine porties roggemeel, die mijn vader uit door de boeren gebrachte grote zakken meel haalde. Ook hebben mijn ouders tijdens de hongerwinter van 1944 verschillende uitgeputte mensen uit het westen van het land, die in de winkel vroegen om een stukje brood, geholpen met (rogge)brood, koffie, of warme chocolade.
Mijn vader
Mijn moeder