10 mei 1940. Al heel vroeg in de morgen vlogen veel vliegtuigen over. Na de radio aangezet te hebben, hoorden we wat we reeds vermoedden, de oorlog met Duitsland.
Bij de kerk verzamelden zich vele Hummelo'ers. Ook kwamen daar de Nederlandse militairen te samen die in Hummelo gelegerd waren. Zij vorderden de enkele auto's en vrachtwagens die Hummelo rijk was en de eigenaars waaronder ikzelf, moesten de militairen naar het Zwarte Schaar brengen, alwaar ze de IJssel overstaken.
Onderweg moesten we eerst nog stoppen om de brug over de Hummelose Beek, Tolbrug, te laten springen. Toen we onze opdracht vervuld hadden, mochten we weer naar huis. Tijdens de terugtocht zagen we de eerste Duitse soldaten in motoren met zijspan. Zij lieten ons gewoon doorrijden. Na de schok van de eerste dagen, ging het leven weer zijn gewone gang. Nou ja, er kwamen natuurlijk beperkingen. Als eigenaar van de winkel die de naam droeg van de vorige eigenaar 'G.J.Teerink' - nu de 'Super' - kreeg je te maken met de distributie van levensmiddelen. Bijna alle artikelen gingen op de bon. Je moest die bonnen van de klanten innemen, opplakken en opsturen om weer aanspraak te kunnen maken op aanvulling van de artikelen die je verkocht had. In april 1941 werd ons huis omsingeld door Duitse soldaten. Ze kwamen binnen en alles werd doorzocht. Het bleek dat ze 2 jongens zochten. Jan en Gerrit Teerink, die beiden illegaal werk hadden verricht. Jan woonde in Wierden en Gerrit studeerde in Amsterdam.
De hulp, meid van de fam. Teerink van boerderij de Stokhorst, vertelde dit aan Berendsen van de Muschenpas, die niet draalde, maar zijn greep in de mesthoop stak en op de fiets stapte naar Wierden om de mensen daar te waarschuwen. Het mocht echter niet meer baten, beide jongens waren door de Duitsers gevangen genomen en naar de straf gevangenis te Scheveningen gebracht. Beiden zijn tot gevangenisstraf veroordeeld, maar zijn in mei en oktober 1943 vrij gelaten.
Op 29 december 1941 werd ik aangesteld als lid van de blokploeg van de luchtbescherming (zorg voor sirenes - luchtalarm - verduistering etc.). Na een betrekkelijke rustige tijd kwam de nacht van 13 op 14 juli 1942. We hoorden een paar bommen ontploffen en even later, dat deze bommen bij de boerderij de Stokhorst gevallen waren.
Daar woonde de fam. Teerink, familie van ons. Ik ben in de richting van de boerderij gefietst, maar weer teruggegaan. Ik dacht: 'Ze komen zo wel naar ons toe'. Even later: 'de boerderij staat in brand'. Ik reed er weer naar toe en hoorde toen dat waarschijnlijk de hele familie was omgekomen. De meid vertelde dat ze in de brandende boerderij nog één van de kinderen om hulp had horen roepen. De volgende morgen moest dr. Westerbeek van Eerten sectie verrichten en proberen vast te stellen wie wie was. Alle zes slachtoffers zijn door het dorp op een boerenwagen naar het kerkhof gebracht en daar begraven, na de dienst die geleid werd door ds. Goedhart.
Ook ik heb moeten 'kabelen'. Ik deed dit samen met Van de Toren uit de Loenhorst. Maar één van de keren schrokken we ons een hoedje. Uit het huis van Van de Toren, waar we vlak bij zaten, klonk plots een hels lawaai. Van de Toren rende naar huis, ik er achteraan. Wat we zagen was erg vermakelijk. De kat met z’n kop in een melkkan, die alles wat er op 't aanrecht stond eraf duvelde om die kan maar van z'n kop te krijgen. Hoe langer de oorlog duurde, hoe slechter het ging met de Duitsers. Ze kregen gebrek aan arbeiders voor hun fabrieken en daarom moesten de Nederlandse mannen tussen 18 en 45 jaar zich melden voor de arbeidsinzet. Velen gingen onderduiken, of je moest proberen een 'ausweis' te krijgen. Dit was voor mij niet zo moeilijk, omdat ik een levensmiddelen- annex graanhandel had en ook meel aan de Duitsers moest leveren.
Ook voor je fiets had je de nodige papieren, anders was je hem zo kwijt.
Zoals ik al vertelde, moesten we graan leveren aan de Duitsers, maar uit elke zak die we moesten leveren, werd wat uitgehaald. Dit meel brachten we naar Jansen Venneboer, de bakker, die dan extra roggebrood bakte en dit uit kon delen aan mensen uit het westen van ons land, die op 'hongertocht' waren. Voor onze eigen klanten uit Hummelo hadden we tijdens de oorlog, als ze een huwelijksfeest te vieren hadden, nog een pond rijst achter de hand, als cadeau. Maar deze kleine voorraadjes moest je goed verstoppen, want je kon plotseling controle krijgen en als ze dan artikelen vonden die je niet had opgegeven, stonden daar zware straffen op.
We zijn tijdens deze jaren aardig van de inkwartiering verschoond gebleven; als ze bij ons kwamen kijken, zeiden we, dat we zoveel personeel in huis hadden dat dat niet ging. We lieten dan dienstmeisjes en knechten telkens met andere kleren door ons huis lopen, zodat het leek alsof er wel twintig mensen in huis waren.
Maar op het eind van de oorlog kwamen er 3 Duitse officieren bij ons. We raakten ze niet kwijt. Ze zijn een poos bij ons in huis geweest en ze gedroegen zich voorbeeldig. Zelfs toen ze weggingen, kwamen ze met een bos bloemen voor mijn vrouw en ze vroegen mij of ik wilde controleren of alles nog aanwezig was. Daarna heeft een andere officier nog wel een schrijfmachine in beslag genomen.
Maar de geallieerden naderden snel en op de eerste paasdag kregen we de familie Ravenswaay bij ons in huis omdat hun huis aan de Keppelseweg verdedigd zou worden.
Tegen zessen in de namiddag schrokken we geweldig toen vlak bij ons granaten insloegen. We gingen snel de kelder in. Toen het even stil was, ging ik de kelder uit om eens even buiten te kijken. Daar zag ik de eerste Canadese soldaat die me toe riep: 'Go into your house'. De oorlog was voor ons voorbij.
Dit artikel is geschreven door L.Vreman en gepubliceerd in ‘Overleven in de 2e Wereldoorlog in Angerlo, Doesburg, Hummelo en Keppel’ (uitgave van Stad en Ambt Doesborgh, 1995).